Dertig jaar lang durende serie van trektochten, veldslagen en lokale conflicten die tegenwoordig met de Dertigjarige oorlog worden aangeduid, begon in Praag met een geschil van de Boheemse standen met de keizer Matthias en zijn adviseurs op de Praagse Burcht. De enigszins komische Praagse Defenestratie, waarbij de adellieden Slavata en Martinic samen met hun griffier op een hoop mest en afval onder de ramen van hun kantoor belandden, heeft het langste en meest bloedige conflict tot dan toe opgestart. De Boheemse standen zijn twee jaar later tijdens de Slag op de Witte Berg verslagen, maar het strijdtoneel verplaatste zich naar Duitsland, waar de Duitse katholieke en protestantse vorsten de volgende tien jaar met elkaar oorlog voerden. In die tijd ging de strijd over een binnenlands geschil m.b.t. de politieke vrijheden en het geloof, waarbij slechts kortstondig ook het leger van de Deense koning bij betrokken raakte.
In 1631 vallen de Zweedse troepen vanuit de Baltische kust Duitsland binnen om hun protestantse geloofsgenoten te helpen. De oorlog breidt zich zodanig over heel Europa uit. De Spaanse Habsburgen sluiten zich bij de keizer aan en het katholieke Frankrijk ondersteunt de protestantse Zweden. De Nederlanders hopen weer dat een nederlaag van het keizerlijke leger het verzwakken van de Habsburgen in Spanje met zich mee zou brengen. Het conflict heeft zodanig een sneeuwbaleffect. Vele vorsten lopen gedurende deze Oorlog van de Zweedse kant naar de keizerlijke kant, afgezien nog van het feit dat in de legers die zeer snel heen en weer door Europa trekken, aan beide weerskanten huurlingen en rekruten van alle nationaliteiten vechten. Duitsers, Engelsen, Italianen, Denen, Zweden, Tsjechen, Joden, Kroaten, Turken. In die tijd was het werkelijk een “mondiaal” conflict.
Begin 1645 zijn beide oorlogvoerende partijen al zeer uitgeput. Het probleem van het financieren van de huurlingen bestond vanaf het begin van de oorlog, de soldij werd te laat uitbetaald en de hongerige legers plunderden regelmatig het gebied, waar zij ingekwartierd waren. Dit ongeacht het feit of de plaatselijke bewoners bij de bondgenoten of vijanden hoorden. Gelukkig kon zich elke wederpartij niet meer dan één leger permitteren, welk dan over Europa trok en hoe langer ergens zijn kamp hield, des te woester en meer verlaten het landschap daar achterbleef. Zo zijn Bohemen en Duitsland geplunderd, een deel van Polen, Denemarken en ook enkele gebieden van Zweden. De gevechten waren bloedig, maar nog veel meer mensen zijn als gevolg van honger, ziekte en tijdens de plunderingen overleden, toen de tienduizenden soldaten tellende legers het voedsel zochten. De onderhandelingen over vrede werden al vanaf 1635 aangeknoopt, maar de twee partijen hoopten dat een beslissende slag de situatie juist tot hun voordeel zou beslissen. De veldtocht, waaronder ook de Slag bij Jankov valt, was een dergelijke poging.
In de herfst van 1644 besloot veldmaarschalk Lennart Torstensson, aanvoerder van het Zweedse leger, om met een zgn. snelle slag Wenen aan te vallen en de katholieke keizer Ferdinand III definitief te verslaan. Daarom vertrok hij uit Leipzig, waar zijn leger overwinterde, stak het grensgebergte bij Kadaň in West-Bohemen over en trok naar het zuiden. De keizer besloot dat hij deze veldtocht koste wat koste moest stoppen. Het leger van Keizerlijken dat naar Bohemen vanuit Polen en Hongarije trok, kreeg als taak de Zweden te verhinderen om de rivier Vltava (Moldau) over te steken, en als het niet zou lukken, de beslissende slag te voeren. Beide legers manoeuvreerden in de regio tussen Klatovy, Strakonice en Tábor. Toen de Zweden de bevroren Vltava wel overstaken, stond hen niets meet in de weg in de richting naar Moravië en Wenen. Een beslissende veldslag was onvermijdelijk.