SLAGVELDEN EN OORLOGEN

Opstand van onderdanen in 1627

Neveklov - Neštětice
In de zomer van 1627 heeft zich in de bossen aan de grens van de regio’s Kouřim en Čáslav, in de buurt van Čestín, Kácov en Uhlířské Janovice, een groot aantal weggelopen onderdanen verzameld. Zij kwamen niet alleen van de omliggende dorpen, maar misschien ook van de verder gelegen landgoederen. Enkele van de Tsjechische ballingen probeerden toen de verzamelde personen, wanhopig door de zware situatie en daarom vastberaden om alles te doen, voor de politieke doelen te gebruiken.

Een nieuwe onrust in Bohemen was al sinds juni 1626 voelbaar, toen onlusten op het koninklijke landgoed Křivoklát uitbraken en de boeren rondom Chrudim gingen zich roeren. De situatie in de regio onder de Blaníks (Podblanicko) is het meest beïnvloed door opruiing in juni in Štěchovice en omliggende dorpen. In berichten over de opstand spreekt men ook over deelname van onderdanen van Pavel Michna – het waren mensen van het landgoed Lešná of Konopiště waarschijnlijk geweest. Na de komst van het leger dat de onderdanen uiteen dreef trokken de opstandelingen zich terug in de bossen, maar na enkele dagen keerden zij terug en plunderden zij de boerderij Hradišťko leeg, een bezit van het Klooster van Strahov. In juli is tegen de opstandelingen een krijgsmacht vanuit Štěchovice gestuurd, infanterie en ruiters. De boeren werden tot slot uiteen gejaagd, maar de leiders slaagden in om te vluchten.

Ook het jaar daarop zijn in Bohemen onlusten uitgebroken. Opnieuw zijn die vooral door de door soldaten gepleegde gewelddaden uitgeprovoceerd. Wat een last alleen al het inkwartieren van het leger op het landgoed betekende, getuigt het geval van Křivsoudov, die destijds in het bezit was van de hoge keizerlijke dignitaris Hugo Halleweil. Hoewel hij van de keizer voor zijn landgoed de zgn. “salva guardia” ter beschikking kreeg (een soort marechaussee), moesten de onderdanen van Křivsoudov in 1626 gedurende 27 weken de keizerlijke soldaten onderhouden, waarna nog een ander regiment binnen de kortste tijd 2x over het landgoed trok en veel vee van de onderdanen en ook de heren meenam. Het resultaat was, dat 116 onderdanen wegens ondraaglijke omstandigheden weg zijn gelopen. Het is daarom geen wonder dat op vele landgoederen de bevolking opnieuw in de bossen is gevlucht of zich ging samenscholen en dan met wapens de vijand te lijf ging. De heersende heren begonnen angst te krijgen van een algemene opstand in het land.

In de zomer van 1627 heeft zich in de bossen aan de grens van de regio’s Kouřim en Čáslav, in de buurt van Čestín, Kácov en Uhlířské Janovice, een groot aantal weggelopen onderdanen verzameld. Zij kwamen niet alleen van de omliggende dorpen, maar misschien ook van de verder gelegen landgoederen. Enkele van de Tsjechische ballingen probeerden toen de verzamelde personen, wanhopig door de zware situatie en daarom vastberaden om alles te doen, voor de politieke doelen te gebruiken. Eind augustus zijn hier onbekende wervers bezig geweest. Een van de bekende leidende figuren van de opstand, de Praagse burger Matouš J. van Těchenice, zou hier in de bossen bij Kouřim bijna 400 soldaten in het geheim hebben geworven, die hij naar Silezië wilde brengen, naar de Deense vijand. In de Deense dienst was ook een andere leider van de opstandelingen, officier Christpeins, onder wiens leiding de verzamelde troepen rond 24 augustus de boerderijen van de katholieke adel in de regio Kouřim zijn aangevallen. De berichten in de kroniek noemen uitdrukkelijk Rašovice en Rataje nad Sázavou, van de landgoederen onder de Blaníks dan Český Šternberk, Domašín en Vlašim. Bij de beschrijving van de opstand kent F. J. Peckovský de voornaamste deelname in het begin toe aan de onderdanen van Pavel Michna, een bijzonder dramatische rol kent hij toe aan de onderdanen uit Vlašim, die naar men zegt de hetman van het landgoed Vlašim hebben onthoofd, zijn hoofd op een paal hebben geregen en zijn lichaam in stukken gehakt, omdat hij een utraquistische dominee heeft gedood. De kroniekschrijver noemt in de tocht daarna ook de overwinning en verovering van het klooster in Benešov. Onder de aanvoerders noemt hij de toenmalige eigenaar van het landgoed van Týn, Adam Hodějovský z Hodějova. De gegevens van Peckovský zijn echter niet bepaald door andere bronnen ondersteund, daarom moeten die voorzichtig overgenomen worden.

Uit de ambtelijke bronnen blijkt alleen zeker, dat zodra het bericht over de opstand naar Praag is gekomen, hebben de ’s lands hoogste ambtenaren tegen de opstandelingen het leger gestuurd, met aan hoofd als onderzoekscommissaris de eigenaar van het landgoed Konopiště, Pavel Michna, samen met Sezima van Vrtba, eigenaar van het landgoed Votice. De opstandelingen zijn blijkbaar eerder dan het leger hen bereikte, van de regio Kouřim naar het noorden in de regio Čáslav getrokken, waar zij in de bossen naar alle kanten zijn gevlucht. Begin september hebben zij het kasteel Svojšice geplunderd – waarschijnlijk de laatste gevechtsactie van de hoofdtroep. Volgens enkele beschrijvers van de geschiedenis van deze opstand is een deel van de opstandelingen tot aan Knopiště gekomen – waarbij Michna van het kasteel zou zijn gevlucht – totdat het leger de laatste deelnemers op de berg van Neštětice (ong. 4 km ten westen van Konopiště) heeft geliquideerd. De uiteengedreven


deelnemers aan de opstand werden gepakt en gevangen. Over Adam Hodějovský schreef men in de oudere litteratuur, dat hij in gevechten op de berg van Neštětice aan de zij van zijn boeren de dood heeft gevonden. In werkelijkheid, mocht hij deelnemen aan de opstand, redde hij zich door te vluchten, omdat wij hem later in dienst van Zweden tegenkomen (overleden in 1640).

De poging om de volksopstand voor een algemene opstand tegen het Hanbsburgse huis te gebruiken, om de gelijktijdig uit te voeren militaire acties van Denen te steunen, is derhalve gestrand. De adellijke leiders zijn gevlucht en het volk heeft de last van de zware tijden na de slag op de Witte Berg alleen moeten dragen.

300 jaar later is hier een herdenkingsmonument gebouwd. Het zijn de inwoners van Neveklov en omliggende dorpen geweest die voor het oprichten hebben gezorgd en zo is de uitkijktoren op 18 augustus 1927 geopend, in het bijzijn van ongeveer 20 000 mensen.

Pavel Michna van Vacínov
Hij werkte als secretaris op een Tsjechisch kantoor. Na de nederlaag van de Standenopstand in Bohemen in 1620 pakte hij zijn kans en voegde zich aan bij de keizerlijke stadhouder Karel van Liechtenstein en de latere opperbevelhebber van keizerlijke legers Albrecht, hertog van Wallenstein. Hij is de generale leverancier van het keizerlijke leger tijdens de Dertigjarige oorlog geworden. Hij heeft deelgenomen aan de omvangrijke transacties met de in beslag genomen bezittingen van de leiders van de standenopstand. Dankzij zijn handige handelingen verkreeg hij groot vermogen. Na 1620 hebben Michna’s van Vacínov onder andere Týnec nad Sázavou, Chodov, Hlubočepy, Bučovice, Smíchov, Košíře, Dolní Břežany, Konopiště, Neveklov in bezit gehad.

Adam Hodějovský van Hodějov
Tijdens de Standenopstand in 1618 – 1620 heeft hij zich tegen de keizer gekeerd. Na de Slag op de Witte Berg is in het kader van confiscatie van bezittingen onder andere Týnec nad Sázavou in beslag genomen, die in 1622 van de keizer door de opperbevelhebber van zijn legers, Albrecht hertog van Wallenstein, is gekocht. Albrecht heeft Týnec een jaar later samen met Konopiště aan de beruchte Pavel Michna van Vacínov verkocht. Michna, die dankzij zijn meedogenloosheid een aanzienlijk bezit wist te verkrijgen van de in beslag genomen eigendommen van de ballingen, bleef net zo meedogenloos bij het beheren van zijn landgoed en zo kwamen zijn onderdanen in 1627 tegen hem in opstand.

Kaart

Mapa
Raum
Neveklov - Neštětice
Telefoon: ,
Fax:
GSM:
E-mail:
GPS: 49,76915389°N 14,56862621°E